blanco

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blanco    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • blan·co
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘oningevuld’ voor het eerst aangetroffen in 1676 [1]
stellend
onverbogen blanco
verbogen
partitief blanco's

Bijvoeglijk naamwoord

blanco

  1. (van papier) onbeschreven of niet ingevuld
    • - Hij had een blanco vel papier voor zich 
  2. (figuurlijk) (opnieuw) van voren af aan, zonder dat er nog belangrijke ontwikkelingen zijn geweest
    • - De voorstellen omvatten onder meer loonbevriezing, meer pensioenrisico, afschaffing van ouderendagen en meer uitzendkrachten. FNV-bestuurder Jan van den Brink: „We praten niet voordat dit plan van tafel is. Het overleg moet weer blanco beginnen.” Een volgende actie staat gepland voor 1 juni, op Schiphol. [2] 
  3. (bij stemmingen) ~stemmen, stemmen zonder dat er echt een keuze wordt gemaakt
    • Hij stemde blanco 

Gangbaarheid

  • Het woord blanco staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • blan·co
enkelvoud meervoud
blanco blancos

Zelfstandig naamwoord

blanco m

  1. (kleur) wit

Verwijzingen

      enkelvoud meervoud
    mannelijk blanco blancos
    vrouwelijk blanca blancas

    Bijvoeglijk naamwoord

    blanco

    1. (kleur) wit
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.