bokkenrijder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bokkenrijder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bok·ken·rij·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bokkenrijder bokkenrijders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debokkenrijderm

  1. berijder van een bok [1]
  2. (misdaad) (historisch) lid van een van de bendes van dieven, afpersers en plegers van gewelddadige berovingen in delen van de huidige provincies Limburg in de 18e eeuw
    • Wellen is een bloeiende fruitteeltgemeente ten zuiden van Hasselt in het huidige Belgisch Limburg. In 1774 legde bokkenrijder Jan van Muysen daar een brandbrief bij een hoeve op het dorpsplein.[3] 
  3. (folklore) persoon of geest waarvan men zei dat ze op bokken [1] door de lucht reden, vaak over één kam geschoren met de onder [2] genoemde roversbende
    • De heks als in vliegend op een bezem heeft nooit bestaan, net zo goed dat de bokkenrijder niet bestaan heeft.[4] 
  4. (scheldwoord) gemene vent

Gangbaarheid

  • Het woord bokkenrijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.