bombel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bombel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bom·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bombel bombels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debombelv/m

  1. klein knalvuurwerk
     De negatieve houding van de handelaren heeft volgens manager Gajapersad niets te maken met daling van hun omzet. "Ik verkoop door de maatregel geen bombel (rotje) minder," zegt hij. "De verkoop concentreert zich nu op de dagen vlak voor Oudejaarsdag. Maar ik vind dat we bepaalde tradities in ere moeten houden."[1]
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord bombel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
17 %van de Nederlanders;
26 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Harmen Boerboom
    “Ook vuurwerkoverlast in Suriname” (28-12-2012), NOS
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.