boogschieten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boogschieten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈboxsxitə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • boog·schie·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
boogschieten
(schoot boog)
(booggeschoten)
onvolledig
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

boogschieten

  1. inergatief met een boog schieten
    • Hij wilde gaan boogschieten, maar daar kwam weinig van terecht die middag. 
Hyponiemen
Opmerkingen
  • De te-vorm komt zowel gescheiden als ongescheiden voor, een enkele keer komt een scheidbaar voltooid deelwoord "booggeschoten" voor.
enkelvoud meervoud
naamwoord boogschieten -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetboogschieteno

  1. (sport) een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord boogschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.