boogschieten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: boogschieten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈboxsxitə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- boog·schie·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boogschieten |
(schoot boog) |
(booggeschoten) |
onvolledig |
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boog en schieten
Werkwoord
boogschieten
- inergatief met een boog schieten
- Hij wilde gaan boogschieten, maar daar kwam weinig van terecht die middag.
Hyponiemen
Opmerkingen
- De te-vorm komt zowel gescheiden als ongescheiden voor, een enkele keer komt een scheidbaar voltooid deelwoord "booggeschoten" voor.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boogschieten | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het boogschieten o
- (sport) een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord boogschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boogschieten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.