boskapel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boskapel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bos·ka·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boskapel boskapellen
verkleinwoord boskapelletje boskapelletjes

Zelfstandig naamwoord

deboskapelv/m

  1. een klein gebedshuis in het bos
    • Bosbegankenis start op 25 april. Er zijn dagelijks missen en een beeweg in en om de Boskapel in de Kasteelstraat. Tijdens de openingsmis om 10.45 uur zijn het Okra-koor en fanfare De Eendracht van de partij, 'tMuziek en het Gregoriuskoor zingen op 2 mei. Op 3 mei om 10 uur is de slotmis. [2] 
    • Vandalen hebben woensdag heel wat schade aangericht aan de recent gerenoveerde boskapel in Hengelhoef. [3] 
    • ‘In het bosje van de Boskapel, dat we maar net in beheer namen, worden ongeveer honderd oude eiken bedreigd. [4] 

Gangbaarheid

  • Het woord 'boskapel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.