kapel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kapel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ka·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bedehuisje’ voor het eerst aangetroffen in 1102 [1]
  • [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord kapel kapellen
verkleinwoord kapelletje kapelletjes

Zelfstandig naamwoord

dekapelv/m

  1. klein kerkgebouw
    • Niet ver van de grote parochiekerk ligt op heuveltje een kapel opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw. 
  2. plaats in een gebouw of kerk voor speciale aanbiddingen
    • De prinses werd gedoopt in de kapel van het koninklijke paleis. 
  3. dagvlinder
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kapel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.