bouwblok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwblok    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bouw·blok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwblok bouwblokken
verkleinwoord bouwblokje bouwblokjes

Zelfstandig naamwoord

hetbouwbloko

  1. (bouwkunde) huizenblok in een stad
  2. (bouwkunde) (beton)blok, waarmee gebouwd wordt

Gangbaarheid

  • Het woord bouwblok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.