bouwboer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwboer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bouw·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwboer bouwboeren
verkleinwoord bouwboertje bouwboertjes

Zelfstandig naamwoord

debouwboerm

  1. (landbouw) (beroep) boer die hoofdzakelijk de akkerbouw uitoefent

Gangbaarheid

  • Het woord 'bouwboer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.