bouwkost

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwkost    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑukɔst/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·kost
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwkost (bouwkosten) *
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debouwkostm

  1. (bouwkunde) bedrag aan geld dat nodig is voor het maken van een constructie
     Van de Bouwunie, de vereniging van bouwondernemers, kregen we een simulatie van de bouwkost van een doorsnee woning, die volledig aan de nieuwe energie- en milieunormen voldoet.[1]
Synoniemen
Opmerkingen
  • Dit is Belgisch-Nederlands, maar ook in België geen standaardtaal. [2] [3]
  • Het meervoud "bouwkosten" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het meervoud van "bouwkost".

Gangbaarheid

  • Het woord bouwkost staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Jan De Wulf & Stefan Grommen
    “Zoveel betaalt u vandaag voor een nieuwbouwwoning” (24 feb 2018) op vrt.be
  2. Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, kost
  3. Weblink bron
    Ruud Hendrickx
    “Advocatenkost” (8 juni 2000) op vrttaal.net
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.