bouwmarkt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwmarkt    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑumɑrəkt/ (2 of 3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·markt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwmarkt bouwmarkten
verkleinwoord bouwmarktje bouwmarktjes

Zelfstandig naamwoord

debouwmarktv/m

  1. (handel) handelsonderneming die bouwmaterialen, gereedschap en doe-het-zelfartikelen verkoopt

Gangbaarheid

  • Het woord bouwmarkt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.