bracha

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bracha    (hulp, bestand)
  • IPA: /brɑˈxa/
Woordafbreking
  • bra·cha
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bracha brachot
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debrachav/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) zegenspreuk, lofzegging
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'bracha' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /braxa/
Woordafbreking
  • bracha

Zelfstandig naamwoord

bracha

  1. genitief enkelvoud van brach
  2. accusatief enkelvoud van brach

Wymysoojs

Uitspraak
  • Geluid:  bracha    (hulp, bestand)

Werkwoord

bracha

  1. breken
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.