brach

Duits

Uitspraak
  • IPA: / bʀaːχ /
Woordafbreking
  • brach

Werkwoord

brach

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brechen

brach

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brechen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /brax/
Woordafbreking
  • brach
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord bratr

Zelfstandig naamwoord

brach m bezield

  1. (spreektaal) broer
Verbuiging


Synoniemen
  • brácha m bezield
Afgeleide begrippen
  • brášek m bezield

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.