brandspuit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: brandspuit (hulp, bestand)
Woordafbreking
- brand·spuit
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brand en spuit [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandspuit | brandspuiten |
verkleinwoord | brandspuitje | brandspuitjes |
Zelfstandig naamwoord
de brandspuit v / m
- een grote slang met een metalen eindstuk, bedoeld voor het spuiten van bluswater
- Zet er nog maar een brandspuit op.
Overerving en ontlening
- Russisch: брандспойт
Hyponiemen
- handbrandspuit, motorbrandspuit, slangbrandspuit, stoombrandspuit
Afgeleide begrippen
- brandspuitgast, brandspuithuis, brandspuitkleed, brandspuitslang
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord brandspuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brandspuit" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ brandspuit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.