brevier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brevier    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bre·vier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gebedenboek’ voor het eerst aangetroffen in 1461 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse breviarium (kort overzicht)
enkelvoud meervoud
naamwoord brevier brevieren
verkleinwoord breviertje breviertjes

Zelfstandig naamwoord

hetbreviero

  1. katholiek gebedenboek opgesplitst in vier delen, voor elk jaargetijde één
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
brevieren

brevier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brevieren
    • Ik brevier. 
  2. gebiedende wijs van brevieren
    • Brevier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brevieren
    • Brevier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord brevier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
48 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.