buidel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buidel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbœydəl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bui·del
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zak’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buidel buidels
verkleinwoord buideltje buideltjes

Zelfstandig naamwoord

debuidelm

  1. een stevige, vaak leren of stoffen zak waarin vaak kostbare zaken zoals geld meegedragen worden
    • Hij tastte eens diep in de buidel. 
  2. huidplooi bij buideldieren waarin de jongen zich ophouden
    • Onlangs werd bij de kangaroe zo'n fotolyase ontdekt. Ook dit enzym bleek een rol te spelen bij DNA-reparatie. Maar de kangaroo behoort tot de buideldieren. Die baren hun jongen vroeg en brengen ze groot in een buidel. Bij placentale zoogdieren, zoals muis en mens, blijft het embryo veel langer in de baarmoeder.[3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord buidel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.