caisse

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  caisse    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

caisse v

  1. (spreektaal), (transport) kar, wagen, bak (let. kist)
    «Tu roules encore avec cette vieille caisse pourrie?»
    Rij je nog altijd met die ouwe rotte bak? [1]
  2. (spreektaal) scheet
    «Michel a lâché une caisse au moment où le chef est arrivé, ça daubait grave.»
    Michel liet een scheet net toen de baas binnenkwam, het stonk vreselijk. [1]
Overerving en ontlening

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.