kar

Uitspraak

• Geluid:  kar    (hulp, bestand)
• IPA: / kɑr / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• kar

Woordherkomst en -opbouw

• van Middelnederlands carre, in de betekenis van ‘voertuig’ voor het eerst aangetroffen in 1240.
  Dit gaat via Picardisch car (= standaard Frans char)) terug op Latijn carrus ^{[1] [2] [3] [4]}

Zelfstandig naamwoord

de kar v / m

1. voertuig (oorspronkelijk met twee wielen)
2. (informeel) auto

   • Zo, dat is een mooi karretje dat je gekocht hebt. 

Werkwoord

kar

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karren
   

   • Ik kar. 

2. gebiedende wijs van karren
   

   • Kar! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karren
   

   • Kar je? 

Gangbaarheid

• Het woord kar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kar" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Uitspraak

• geluid

Zelfstandig naamwoord

kar

1. auto

Woordafbreking

• kar

Zelfstandig naamwoord

kar g

1. keuze, keus
2. keur

Zelfstandig naamwoord

kar m

1. werk

Woordafbreking

• kar

Zelfstandig naamwoord

kar

1. (meteorologie) sneeuw