colporteur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  colporteur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • col·por·teur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verkoper langs huis’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Naamwoord van handeling van colporteren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord colporteur colporteurs
verkleinwoord colporteurtje colporteurtjes

Zelfstandig naamwoord

decolporteurm [3]

  1. (beroep) iemand die colporteert
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord colporteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
54 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.