dakwerk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dakwerk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɑkwɛrək/ (2 of 3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • dak·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dakwerk dakwerken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetdakwerko

  1. geheel van onderdelen die samen het dak van een gebouw vormen
    • Reeds waren de ribben, kepers, nokken en verder dakwerk weggebrand, en droop het gesmolten lood van de dakgoten; (…)  [2]
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord dakwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.