dashboard

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dashboard    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɛʃbɔrt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • dash·board
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels dashboard, in de betekenis van ‘instrumentenpaneel in auto e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dashboard (dashboarden)
dashboards
verkleinwoord dashboardje dashboardjes

Zelfstandig naamwoord

hetdashboardo

  1. paneel met instrumenten waarmee een voertuig of installatie kan worden bestuurd of bediend
     Dan heeft deze auto ook nog het Style+ pakket (€426) dat bestaat uit chromen sierlijsten, vermoeidheidsherkenning, chromen sierlijsten op de portieren, gekleurde panelen in het dashboard en het dak én de voorste raamstijl en de spiegelkappen in een afwijkende kleur.[3]
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dashboard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈdæʃˌboəɹd/
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstelling van  dash ww "spatten"  en  board zn "bord" 
    • [1] vermoedelijk omdat het instrumentenpaneel in de eerste auto's ongeveer op de plaats zat van het spatbord in een koets
enkelvoud meervoud
dashboard dashboards

Zelfstandig naamwoord

dashboard

  1. dashboard, instrumentenbord, instrumentenpaneel
  2. (historisch) spatbord aan de voorzijde van een koets, om de koetsier te beschermen tegen vuiligheid die opspat onder de paardenhoeven
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.