doceren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doceren    (hulp, bestand)
  • IPA: /doˈserə(n)/ (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
docerendocerend
docent
docente
Woordafbreking
  • do·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderwijzen’ voor het eerst aangetroffen in 1539 [1]
  • afgeleid van het Latijnse docēre (onderwijzen) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doceren
doceerde
gedoceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

doceren

  1. overgankelijk (onderwijs) een universitair college verzorgen
    • Het college algemene chemie wordt door hem gedoceerd. 
Afgeleide begrippen
  • doceermethode

Gangbaarheid

  • Het woord doceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.