doctor

Niet te verwarren met: dokter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doctor    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɔktɔr/
Woordafbreking
  • doc·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘academische graad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1557 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord doctor doctors
doctoren
verkleinwoord doctortje doctortjes

Zelfstandig naamwoord

dedoctorm

  1. een academicus die een goedgekeurd proefschrift heeft geschreven
    • Hij is laatst gepromoveerd van academicus tot doctor. 
Afgeleide begrippen
Afkorting
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord doctor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  doctor (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɑktɚ/
enkelvoud meervoud
doctor doctors

Zelfstandig naamwoord

doctor

  1. (beroep) arts
  2. doctor

Spaans

enkelvoud meervoud
doctor doctores

Zelfstandig naamwoord

doctor m

  1. doctor
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.