doener
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: doener (hulp, bestand)
Woordafbreking
- doe·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doener | doeners |
verkleinwoord | doenertje | doenertjes |
Zelfstandig naamwoord
de doener m
- iemand die -bij voorkeur- doet, eerder dan praat of denkt
- Hij werd als een echte doener gewaardeerd.
Hyponiemen
- boosdoener, dikdoener, dooddoener, grootdoener, kwaaddoener, nietsdoener, uitdoener, weldoener, wonderdoener, zelfdoener
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord doener staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doener" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ doener op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.