domo

Esperanto

Uitspraak
  • IPA: /ˈdomo/
Woordafbreking
  • do·mo
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
nominatief   domo     domoj  
accusatief   domon     domojn  

Zelfstandig naamwoord

domo

  1. huis


Ido

Zelfstandig naamwoord

domo

  1. huis


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
domar

domo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van domar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.