doordeweeks

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doordeweeks    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌdordəˈweks/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˌdo̝rdəˈʋeks/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌdordəˈβ̞eks/
Woordafbreking
  • door·de·weeks
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen doordeweeksdoordeweekserdoordeweekst
verbogen doordeweeksedoordeweekseredoordeweekste
partitief doordeweeksdoordeweeksers-

Bijvoeglijk naamwoord

doordeweeks

  1. op een dag die in de werkweek valt: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
    • Op doordeweekse dagen is het hier altijd erg druk, maar niet op zaterdag en zondag. 
    • ‘s Lands grootste doordeweekse wielertoertocht werd onder prima weersomstandigheden verreden, al stelde de stevige bries de conditie van menig deelnemer behoorlijk op de proef. [1] 
Antoniemen
Hyponiemen

Bijwoord

doordeweeks

  1. op doordeweekse dagen
    • Hij eet doordeweeks meestal heel slecht. 

Gangbaarheid

  • Het woord doordeweeks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tubantia Wim Goorhuis 16-05-19 Hel van Twente met 'de wind vol op de kop'
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.