maandag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  maandag    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmandɑx/ (2 lettergrepen); /ˈmaːndɑx/
Woordafbreking
  • maan·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maandag maandagen
verkleinwoord maandagje maandagjes

Zelfstandig naamwoord

demaandagm

  1. (tijdrekening), (dag) een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
    • Maandag is de meest gehate dag van de week. 
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een blauwe maandag.
Een korte tijd.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord maandag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Drents

Zelfstandig naamwoord

maandag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

maandag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen
  • Mōndag
  • Monndag
  • Mundag
  • Mundāg

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.