dopper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dopper    (hulp, bestand)
  • IPA: /'dɔpər/
Woordafbreking
  • dop·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van doppen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dopper doppers
verkleinwoord doppertje doppertjes

Zelfstandig naamwoord

dedopperm [2] [3] [4] [5]

  1. werkloze die een werkloosheidsuitkering krijgt
    • In het verhaal was de hoofdrol weggelegd voor een zekere H.B., een 64-jarige Vlaamse man met een universitair diploma die in zijn hele leven hooguit één jaar gewerkt had en die zich daarna had opgewerkt tot de zelfverklaarde Kampioen der doppers. Al die tijd had hij de RVA om de tuin geleid met valse sollicitatiebrieven, uitvluchten allerhande, maar hij had zich vooral gedeisd gehouden.[6] 
  2. stakker, stumper, zielepiet, zielenpoot, schlemiel, sloeber, sukkelaar, ziel
  3. doperwt
    • We eten vanavond doppertjes 
  4. navulbare fles met dop
    • Het project gaat langs acht peuterspeelzalen, acht basisscholen, zes buitenschoolse opvangen en vier kinderdagverblijven. Op basisschool De Kubus in Velve-Lindenhof was dinsdag het startsein. Hier kregen kinderen uit groep 7 een Dopper-fles, waar zij voortaan de hele dag water uit mogen drinken. De initiatiefnemers hopen dat de kinderen dan de flesjes cola en blikjes energiedrank laten liggen.[7] 

Gangbaarheid

  • Het woord dopper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.