duke

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  duke (US)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
duke dukes

Zelfstandig naamwoord

duke

  1. (adel) hertog
  2. vuist
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • archducal, archduchy, ducal, duchess, duchy, dukedom, grand duchy

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ˈdyːkɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duke
dook
gedaoke
klasse 2 volledig

Werkwoord

duke

  1. duiken
  2. soppen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.