vuist

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vuist    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vuist
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dichtgesloten hand’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vuist vuisten
verkleinwoord vuistje vuistjes

Zelfstandig naamwoord

devuistv/m

  1. gebalde hand, een knuist
    • Hij gaf hem een klap met zijn vuist. 
  2. (gereedschap) en zware hamer met een korte steel
    • Met een koudbeitel en vuist werd de vastgeroeste moer er grofweg afgeslagen. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • pantservuist
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: een vuist maken
de krachten verzamelen om tegen iets op te treden
  • [1]: voor de vuist weg
  • [1]: op de vuist gaan
slaags raken
  • [1]: uit het vuistje eten
met de handen eten
  • [1]: in zijn vuistje lachen
achter de hand lachen om iemands onhandigheid/afgang
  • [1]: de vuist ballen
alle vingers van de hand buigen zodat de hand als geheel een bolvorm krijgt
  Ook hij balde zijn rechtervuist, maar zijn linkerhand wees daarentegen onverbiddelijk naar de middenstip. [3] 
  • [1]: met ijzeren vuist regeren
zeer krachtig en veelal ondemocratisch leiding geven
 Tegen de tijd dat ik hem ontmoette, was hij een despoot die met ijzeren vuist regeerde en geen enkele ongehoorzaamheid van zijn minderen duldde.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vuist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.