duplicaat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  duplicaat    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • du·pli·caat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kopie’ voor het eerst aangetroffen in 1657 [1]
  • afgeleid van dupliceren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud meervoud
naamwoord duplicaat duplicaten
verkleinwoord duplicaatje duplicaatjes

Zelfstandig naamwoord

hetduplicaato

  1. een identiek tweede exemplaar van iets
    • Er werd direct een duplicaat gemaakt van het document. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duplicaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.