dupliceren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dupliceren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • du·pli·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dupliceren
dupliceerde
gedupliceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

dupliceren [2]

  1. inergatief op een repliek antwoorden, van dupliek dienen
  2. overgankelijk kopiëren, verdubbelen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dupliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.