duren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  duren    (hulp, bestand)
  • IPA: /'dyːrə(n)/
Woordafbreking
  • du·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tijd in beslag nemen, voortduren’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • afgeleid van het Franse durer [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duren
/'dyːrə(n)/
duurde
/'dyːrdə/
geduurd
/ɣə'dyːrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

duren

  1. absoluut een bepaalde tijd in beslag nemen
    • De kerkdienst duurde vrij lang deze zondag. 
     In Nederland duurde die oorlog van het jaar 1940 tot 1945.[4]
     Die tochten waren altijd een heel avontuur doordat je nooit wist waar je precies heen ging en hoe lang de dag ging duren.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Werkwoord

duren

  1. duren; een bepaalde tijd in beslag nemen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
durar

duren

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van durar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van durar

Veluws

Werkwoord

duren

  1. duren; een bepaalde tijd in beslag nemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.