energielabel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  energielabel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ener·gie·la·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord energielabel energielabels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

energielabel m/o

  1. een maatstaf voor de consument om te zien hoe zuinig, milieuvriendelijk en/of energiebesparend het aangekochte product is
     De Rekenkamer noemt het niet zeker of het energielabel voor woningen voldoende betrouwbaar is; verder is onduidelijk wat het effect is van een fiscale regeling die bedoeld is om experts uit het buitenland aan te trekken en van regelingen om oudere werklozen aan werk te helpen.[1]
     Ongeveer 70 procent van de koopwoningen heeft een energielabel C of lager. Dit zijn 3,4 miljoen woningen. Er is in het SER Energieakkoord onder meer afgesproken dat in 2030 huizen gemiddeld een energielabel A zouden moeten hebben. Huishoudens zijn verantwoordelijk voor ongeveer 16 procent van de broeikasgasuitstoot in Nederland.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord energielabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “'Overheid schiet ernstig tekort bij defensie, justitie en belastingdienst'” (18-05-2016), NOS
  2. Weblink bron “Weinig animo voor energiezuiniger maken van eigen huis” (18-04-2016), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.