epilepticus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  epilepticus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌepiˈlɛptikʏs/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • epi·lep·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord epilepticus epileptici
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deepilepticusm

  1. (medisch) iemand met een aandoening aan de hersenschors die leidt tot aanvallen waarbij de waarneming of bewegingen ernstig verstoord zijn
     Aan een grote epilepsieaanval kan een korte periode voorafgaan die ‘aura’ heet; de epilepticus heeft een starende blik en een gedeeltelijk verlies van bewustzijn.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord epilepticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Hassan Bahara
    “Mijn zwager is niet op de kast te krijgen” (28 december 2011) op nrc.nl
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.