exporteconomie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  exporteconomie    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ex·port·eco·no·mie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord exporteconomie exporteconomieën
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deexporteconomiev

  1. (economie) deel van het bedrijfsleven dat exporteert; land dat meer exporteert dan importeert; een land met een positieve handelsbalans
     China blijft een zorgenkind. De groei daar is in jaren niet zo laag geweest, zelfs volgens de officiële cijfers. De op een na grootste economie ter wereld en het land met de meeste inwoners heeft de nodige moeite om de omslag te maken van een productie- en exporteconomie naar een consumptie- en diensteneconomie. De overheid probeert te sturen met ronddobberende vastgoed- en schuldenbubbels als gevolg.[1]
     Japan stevent af op een nieuwe recessie. Vooral het conflict met China speelt de Japanse exporteconomie parten.[2]
    Verwante begrippen
    Antoniemen

    Gangbaarheid

    • Het woord 'exporteconomie' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

    Meer informatie

    Verwijzingen

    1. Weblink bron “Beurzen en olie kruipen uit het dal” (donderdag 26 mei 2016, 10:07), NOS
    2. Weblink bron “Recessie dreigt voor Japan” (maandag 12 november 2012, 08:17), NOS
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.