export

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  export    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ex·port
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord export exporten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deexportm

  1. (economie) de uitvoer van goederen naar het buitenland
    • Een gemeenschappelijke Europese munt is gunstig voor de export. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • landbouwexport
  • olie-export
  • parallelexport
  • staalexport
  • textielexport
  • thee-export
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord export staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
export exports

Zelfstandig naamwoord

export

  1. (economie) export,  invoer zn 
Synoniemen
  • exportation
vervoeging
onbepaalde wijs to  export 
he/she/it  exports 
verleden tijd  exported 
voltooid
deelwoord
 exported 
onvoltooid
deelwoord
 exporting 
gebiedende wijs  export 

Werkwoord

export

  1. overgankelijk, (economie) exporteren,  uitvoeren ww 






Frans

Uitspraak
  • Geluid:
Woordherkomst en -opbouw
  • Van  exporter ww 

Zelfstandig naamwoord

export m

  1. (economie) export,  uitvoer zn  [1]

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ekspɔrt/

Zelfstandig naamwoord

export monbezield

  1. export; uitvoer
Verbuiging
Afgeleide begrippen
  • exportér mbezield
  • exportovat imperfectief / perfectief
Verwante begrippen
  • exportérka v
  • exportování o
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.