exporthandel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  exporthandel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ex·port·han·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord exporthandel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deexporthandelm

  1. het verkopen van goederen en diensten in het buitenland
     Britse bedrijven en ondernemers luiden de noodklok vanwege de chaos in de exporthandel, veroorzaakt door de "verbijsterende" hoeveelheid aan nieuwe regels door de brexit.[2]
     Willem is een handelaar in hart en nieren. In 1965 begon hij met de verkoop van Nederlandse trapnaaimachines in Marokko. De exporthandel naar Afrika bleek vruchtbaar; en het bedrijf breidde uit tot het verschepen van auto's, huishoudelijke apparaten, fietsen en vrachtwagens, en sinds '95 ook ingevroren restvlees.[3]
Synoniemen
  • uitvoerhandel

Gangbaarheid

  • Het woord exporthandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Britse bedrijven: chaos en hoge kosten door brexitregels” (Zondag 10 januari 2021, 12:12), NOS
  3. Weblink bron “Willem Huisman, eigenaar exportbedrijf Socar” (Dinsdag 8 mei 2012, 16:58), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.