familiehotel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  familiehotel    (hulp, bestand)
  • IPA: /faˈmilihoˌtɛl/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·ho·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familiehotel familiehotels
verkleinwoord familiehotelletje familiehotelletjes

Zelfstandig naamwoord

hetfamiliehotelo

  1. hotel dat vooral berekend is op het verblijf van gezinnen op vakantie

Gangbaarheid

  • Het woord familiehotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.