familierecht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  familierecht    (hulp, bestand)
  • IPA: /faˈmiliˌrɛxt/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familierecht familierechten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetfamilierechto

  1. (juridisch) civielrechtelijk rechtsgebied dat zich bezighoudt met afstamming, adoptie, huwelijk en echtscheiding en andere zaken in verband met de hoedanigheid, familiebetrekkingen en bevoegdheden van personen.
     Vertel verder over wat je familierecht noemt. Wordt er van mij ook verwacht dat ik me daarmee bezighoud?
    „Ja, absoluut, op maandag, neem ik aan. Je krijgt de helft van degenen die ik anders zou hebben gehad, allebei een halve wachtkamer.”
    [2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord familierecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.