fietsmaker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fietsmaker    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fiets·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsmaker fietsmakers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

defietsmakerm

  1. (beroep) persoon die fietsen herstelt en verkoopt
  2. (economie) bedrijf dat fietsen produceert
     Slecht weer plaagt fietsmaker Accell: Fietsfabrikant Accell verwacht voor de tweede helft van dit jaar wel een hogere omzet, maar waarschuwt dat de winst lager zal uitvallen.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord fietsmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Slecht weer plaagt fietsmaker Accell” (dinsdag 19 november 2013, 09:47), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.