fietsenmaker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fietsenmaker    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fiet·sen·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsenmaker fietsenmakers
verkleinwoord fietsenmakertje fietsenmakertjes

Zelfstandig naamwoord

defietsenmakerm

  1. (beroep) een persoon die fietsen verkoopt en repareert
    • De fietsenmaker om de hoek. 
  2. (informeel), (onderwijs) bijnaam voor een Delftse student of meer in het algemeen een student werktuigbouwkunde
    • Als Delftse student überhaupt sta je al bekend als fietsenmaker.[1] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fietsenmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.