fietstocht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fietstocht    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfitstɔxt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • fiets·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietstocht fietstochten
verkleinwoord fietstochtje fietstochtjes

Zelfstandig naamwoord

defietstochtm

  1. een tocht gemaakt op de fiets
    • Gister hebben zij een fietstocht door Drenthe gemaakt. 
     Mijn zondagochtendlijke fietstochten leidden me de afgelopen jaren echter niet langer naar kerkgebouwen, maar ik voelde me steeds meer aangetrokken tot de natuur.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fietstocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.