forsheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  forsheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fors·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord forsheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deforsheidv

  1. het groot zijn
    • Nicolien Sauerbreij is 1.65 meter en weegt nog geen zestig kilo, dat is zeker twintig kilo minder dan haar snowboardconcurrenten. „En dan ben ik vergeleken met mijn zusje nog fors.” Haar jongere zus, Marieke, is ook professioneel snowboarder. Ik probeer niet al te opvallend over tafel te kijken naar waar die forsheid van haar zou moeten zitten. „Grote handen”, zegt ze. Ze roffelt ermee op haar dijen. [2] 
    • De jarenlange klimtrainingen en uithoudingsbeproevingen werpen stilaan hun vruchten af. Kenners bemerken een zekere forsheid en kracht in de pedaaltred. Tussen dit en twee jaar zal Jurgen zijn beste resultaten boeken. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'forsheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.