ganzenboer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ganzenboer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gan·zen·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ganzenboer ganzenboeren
verkleinwoord ganzenboertje ganzenboertjes

Zelfstandig naamwoord

deganzenboerm

  1. (veeteelt) (beroep) een boer die ganzen houdt.
    • De pluimveehouder was een ganzenboer. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'ganzenboer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.