gebaed

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ɣɐˈbæːd/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

gebaed o

  1. gebed
    «Dae dij narrap e gebaed beveur d'r aa zienem wèdstrieje begós.»
    Hij deed nog snel een gebed voordat hij aan zijn wedstrijd begon.
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.