gebbetje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebbetje    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • geb·be·tje
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘grapje’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • afgeleid van gebben met het achtervoegsel -tje
enkelvoud meervoud
naamwoord gebbetje gebbetjes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetgebbetjeo dim. tant. [2]

  1. (informeel) geintje, grapje

Zelfstandig naamwoord

hetgebbetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gebbe

Gangbaarheid

  • Het woord gebbetje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
14 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.