gelovig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gelovig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈlovəx/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /χə.ˈlo.vəχ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɣə.ˈlo.vəx/
    • (Limburg): /ɣə.ˈloː.vɪx/
Woordafbreking
  • ge·lo·vig
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van geloven met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen geloviggelovigergelovigst
verbogen gelovigegelovigeregelovigste
partitief gelovigsgelovigers-

Bijvoeglijk naamwoord

gelovig

  1. (religie) vast en innig gelovend in een god of goden
    • Ik ben gelovig en ga iedere week naar de kerk. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gelovig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.