gestel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gestel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·stel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘samenstel’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Naamwoord van handeling van stellen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gestel gestellen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetgestelo [2]

  1. lichamelijke gesteldheid van de mens, constitutie
     Haar neus ligt bijna op de stuurpen als ze de laatste krachten in het geteisterde gestel aanspreekt.[3]
  2. samenstelling
Hyponiemen
  • takelgestel [2]
  • vaatgestel
  • wortelgestel [2]
  • zenuwgestel
Afgeleide begrippen
  • gesteltak

Gangbaarheid

  • Het woord gestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.