gezond

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gezond    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈzɔnt/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /xə.ˈzɔnt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɣə.ˈzɔnt/
Woordafbreking
  • ge·zond
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet ziek’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Van Middelnederlands gesont, van Oudnederlands gesunt met het voorvoegsel ge- (niet van zonnen)[2]
  • vervoeging van zonnen: de stam met omvoegsel ge- -d
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gezondgezondergezondst
verbogen gezondegezonderegezondste
partitief gezondsgezonders-

Bijvoeglijk naamwoord

gezond

  1. vrij van ziektes en zeertes
    • Hij is nog goed gezond voor zijn leeftijd. 
     Eindelijk nam ze een klein aarden kruikje, goot de drank erin, deed er een kurk op en zei: 'Ieder uur tien druppels, drie dagen lang en je paard is weer gezond.'[3]
     Zonder gezonde voeten kon ik hier helemaal niks, dus ik deed er alles aan om ze extra te verzorgen.[4]
  2. bevorderlijk voor een goede conditie
    • Lichaamsoefening is gezond voor een mens. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: zonnen…
verbogen vorm: gezonde

gezond

  1. voltooid deelwoord van zonnen

Gangbaarheid

  • Het woord gezond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.