ginkgo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ginkgo    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣɪŋkxo/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • gink·go
Woordherkomst en -opbouw
  • van Japans 銀杏 (ginkyo), in de betekenis van ‘een Japanse boom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1866 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ginkgo ginkgo's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deginkgom

  1. (coniferen) benaming voor bomen uit het geslacht Ginkgo  uit de familie Ginkgoaceae ; dit geslacht is uitgestorven op de Japanse notenboom Ginkgo biloba  na, die daarom soms wordt gezien als een levend fossiel
     De poort aldaar geeft toegang tot de smalle gang (‘niet fietsen’) die voert naar een hemelse binnentuin met een spectaculaire ginkgo, een zonnewijzer en een reusachtige magnolia.[3]
Verwante begrippen
  • tempelboom
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Opmerkingen
  • De ginkgo is ook naaktzadig en wordt hier om die reden ingedeeld bij de categorie coniferen, hoewel hij daar botanisch buiten valt.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ginkgo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
40 %van de Nederlanders;
33 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • [1] ginkgo in het Nederlands Soortenregister N
  • [1] ginkgo op Wikidata

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.